Nieuwe pagina: bestuurseenheid.zittingen.zitting.uittreksels.detail.raw

Vlaanderen

publicatie.gelinkt-notuleren.vlaanderen.be Naar de hoofdinhoud

Type document
Uittreksel document

Besloten behandeling van agendapunt

de wijziging van een aantal artikels van de rechtspositieregeling

https://data.vlaanderen.be/id/concept/BesluitType/fb21d14b-734b-48f4-bd4e-888163fd08e8

Openbare titel besluit:

besloten tot de wijziging van een aantal artikels van de rechtspositieregeling​
 

Korte openbare beschrijving:

De deputatie van de provincie Limburg  ​


Gelet op de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel zoals vastgesteld door de provincieraad op 2 december 2008 en de latere wijzigingen; 

Overwegende dat het aangewezen is een aantal artikels uit deze rechtspositieregeling te wijzigen met het oog op het vereenvoudigen van de selectie- en aanwervingsprocedures in het licht van de veranderende inzichten op het vlak van rekrutering en tegen de achtergrond van aanbevelingen van het Agentschap Binnenlands Bestuur om het wervingsproces efficiënter te maken;

Overwegende dat daarnaast een aantal wijzigingen noodzakelijk zijn om de artikels die betrekking hebben op de tuchtregeling, de proeftijd, het geboorteverlof, het opvang-, pleegzorg- en pleegouderverlof, en het mantelzorgverlof in lijn te brengen met de recente regelgeving;

Overwegende dat het aangewezen is de bepalingen inzake de cumulatieregeling te vereenvoudigen;
​Gelet op de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van haar personeel;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1984 tot uitvoering van bovenvermelde wet; 

Gelet op de onderhandelingen die binnen het Bijzonder Comité werden gevoerd op 19 november 2021, 17 december 2021 en 28 januari 2022 over een aantal aanpassingen aan de rechtspositieregeling; 

Overwegende dat de ACOD-afvaardiging na de onderhandelingen een protocol van niet-akkoord tekenden; 

Overwegende dat de ACV-OD-afvaardiging een protocol van akkoord met bemerkingen tekende; 

Gelet op het verslag van Tom Vandeput, lid van het college;

BESLUIT

 
Artikel 1 In de rechtspositieregeling zoals vastgesteld door de provincieraad op 2 december 2008 en de latere wijzigingen, worden de onderstaande gewijzigde artikels opgenomen. Deze artikels vervangen de bestaande artikels. ​

Artikel 1. Deze rechtspositieregeling is van toepassing op: 
1°  het personeel van de provincie, zowel dat in statutair dienstverband als dat in contractueel dienstverband, met inbegrip van meesters-, vak,- dienst- en onderhoudspersoneel van de provinciale onderwijsinstellingen, tenzij met gebruik van de definities in de punten 3° tot en met 8° van artikel 2 een specifieke personeelscategorie bedoeld wordt 
2° het niet gesubsidieerd onderwijzend personeel, onder voorbehoud van de afwijkingen vastgesteld in het besluit van de provincieraad van 18 april 2007 houdende het aanvullend statuut van het provinciaal onderwijs
​3° het kabinetspersoneel van de kabinetten van de gouverneur en de gedeputeerden, onder voorbehoud van de afwijkingen vastgesteld in het besluit van de provincieraad van 21 mei 2008 houdende samenstelling en vergoeding van de kabinetten van de gouverneur en de gedeputeerden 
4° de provinciegriffier en de financieel beheerder, tenzij anders bepaald.

Artikel 2. Voor de toepassing van deze rechtspositieregeling wordt verstaan onder: 
1° het provinciedecreet, hier afgekort als PD: het provinciedecreet van 9 december 2005 
2° BVR: het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn 
3° het personeelslid: zowel het statutaire personeelslid als het contractuele personeelslid 
4° het statutaire personeelslid: zowel het vast aangestelde statutaire personeelslid als het statutaire personeelslid op proef 
5° het vast aangestelde statutaire personeelslid: elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid vast is aangesteld in statutair dienstverband, ook genoemd "in vast verband benoemd" in afdeling 2 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders 
6° het statutaire personeelslid op proef: elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste aanstelling in statutair dienstverband 
7° het contractuele personeelslid: elk personeelslid dat in dienst is genomen bij arbeidsovereenkomst, conform de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten 
8° graad: benaming voor een groep van gelijkwaardige functies of benaming voor een specifieke functie 
9° functiebeschrijving: de weergave van de functie-inhoud en van het functieprofiel, waaronder de competenties 
10° competenties: de kennis, vaardigheden, persoonlijkheidskenmerken en attitudes die nodig zijn voor de uitoefening van een functie.

Artikel 5. 
§1. Om toegang te hebben tot een functie bij het provinciebestuur, moeten de kandidaten: 
1° een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de eisen van de functie waarvoor ze solliciteren 
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten 
3° a) voor een statutaire functie : Belg zijn als de uit te oefenen functie een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhoudt of werkzaamheden omvat die strekken tot de bescherming van de belangen van het bestuur, of, in de andere gevallen, Belg zijn of burger van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) of van de Zwitserse Bondsstaat; 
b) voor een contractuele functie : Belg zijn als de uit te oefenen functie een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhoudt of werkzaamheden omvat die strekken tot de bescherming van de belangen van het bestuur; 
4° medisch geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, in overeenstemming met de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. 

Het passend gedrag vermeld in punt 1°, wordt getoetst aan de hand van een uittreksel uit het strafregister, 
Als daarop een ongunstige vermelding voorkomt, mag de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen.
 
De medische geschiktheid van de kandidaat, vermeld in punt 4°, moet in overeenstemming met artikel 27 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers, vaststaan vóór de effectieve tewerkstelling bij de provincie.

Artikel 8. 
De specifieke aanwervingsvoorwaarden per graad zijn opgenomen in bijlage II bij dit besluit. 
Naast de algemene aanwervingsvoorwaarden kan de deputatie aanvullende aanwervingsvoorwaarden vaststellen. Dit kan gebeuren op basis van de vereisten uit de functiebeschrijving of wanneer een hogere overheid of toepasselijke wetgeving dit vereist.

Artikel 9. In uitzonderlijke gevallen kan de deputatie bij de vacantverklaring van een functie van niveau A, B of C beslissen dat kandidaten die niet voldoen aan de diplomavereiste die als aanwervingsvoorwaarde geldt voor dat niveau, in aanmerking komen voor aanwerving. 
Die afwijking van de diplomavereiste is uitzonderlijk en kan op voorwaarde dat: 
1° de functie noch op basis van de functiebeschrijving, noch krachtens een reglementering van de hogere overheid een diploma vergt; 
2° de beslissing steunt op vooraf vastgestelde objectieve criteria zoals, maar niet beperkt tot: 
- functies die op de knelpuntberoepenlijst van de VDAB staan
- functies waarvan uit de praktijk blijkt dat het knelpuntberoepen zijn doordat reeds minstens 1 selectieprocedure werd georganiseerd waarbij geen enkele kandidaat slaagde.
- functies met functiespecifieke criteria waaruit blijkt dat competenties primeren op het bezit van een diploma.

Voor de toepassing van het eerste lid komt een kandidaat die niet over het vereiste diploma beschikt, in aanmerking als hij, ofwel: 
1° voldoet aan een vereiste inzake relevante beroepservaring en slaagt voor een niveau- of capaciteitstest 
2° beschikt over een op de functie afgestemd ervaringsbewijs, uitgereikt overeenkomstig de Vlaamse regelgeving over de titels van beroepsbekwaamheid 
3° beschikt over een op de functie afgestemd attest van beroepsopleiding die hij gevolgd heeft bij een door de Vlaamse Regering erkende instelling voor beroepsopleiding.

Artikel 10. 
§1. Aan elke aanwerving gaat een externe bekendmaking van de vacature met een oproep tot kandidaten vooraf. 
De vacature wordt ten minste op de provinciale website en via de VDAB bekendgemaakt. 
De vacature wordt daarnaast ook intern bekendgemaakt. 

§2. Met het oog op de gelijke toegang tot het openbaar ambt kan de deputatie, en de provincieraad voor de betrekkingen van provinciegriffier en financieel beheerder, bijkomende bekendmakingskanalen bepalen.
  ​
​Het vacaturebericht bevat ten minste: 
1° de functiebenaming, de functiebeschrijving en de salarisschaal 
2° de vermelding of de betrekking in statutair dan wel in contractueel dienstverband vervuld wordt; 
3° de vermelding of de betrekking voltijds dan wel deeltijds vervuld wordt 
4° de diplomavereisten en eventuele andere aanvullende aanwervingsvoorwaarden 
5° de wijze waarop de kandidaturen worden ingediend en de uiterste datum voor de indiening ervan 
6° de vermelding of al dan niet een wervingsreserve wordt vastgesteld en de duur daarvan 
7° de vermelding van het contactpunt waar de functiebeschrijving verkrijgbaar is en nadere informatie over de arbeidsvoorwaarden, waaronder eventueel meerekenbare anciënniteit en de selectieprocedure 
8° de mededeling dat de provincie een diversiteitsbeleid, met inbegrip van een genderbeleid voert.
 
Elke kandidaat krijgt een ontvangstmelding van zijn kandidatuur. 

§3. De bepalingen van §1 en §2, zijn niet van toepassing als de deputatie bij de vacant verklaring beslist een beroep te doen op een bestaande wervingsreserve die geldig is voor de vacature.

De bepalingen van §1 en §2, zijn evenmin van toepassing als de wekelijkse prestaties van een deeltijdse betrekking in de personeelsformatie uitgebreid worden of als die betrekking omgezet wordt in een voltijdse betrekking. Als er meerdere personeelsleden deeltijds werken in een betrekking van dezelfde graad, richt de deputatie een oproep tot die personeelsleden voor de vervulling van de extra uren en maakt het zijn keuze op basis van een vergelijking van de kandidaturen.

Artikel 11. Tussen de bekendmaking van een vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen, verlopen minstens veertien kalenderdagen. De dag van de bekendmaking van de vacature is niet in de termijn begrepen, de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen wel. 
Als de uiterste datum op een zaterdag, zondag of feestdag valt, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
 
De datum van de verzending van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. 

De datum van de poststempel of van het mailbericht geldt als datum van verzending. 

Artikel 14. Elke selectie wordt uitgevoerd op basis van selectiecriteria en met behulp van een of meer selectietechnieken. 

Voor functies van niveau A , B en C bevat elke selectie ten minste twee selectietechnieken. 

Voor functies van niveau D en E bevat de selectie altijd een praktische proef afgestemd op de functie. 

De selectiecriteria en de selectietechnieken zijn afgestemd op de functiebeschrijving. Voor functies van dezelfde graad zijn de selectietechnieken gelijkwaardig.

Artikel 15. 
§1. De selecties worden uitgevoerd door een selectiecommissie.
 
§2. De selecties kunnen gedeeltelijk uitbesteed worden aan een extern selectiebureau. 
Het selectiebureau voert de selectie uit in overeenstemming met de rechtspositieregeling en met de specifieke opdracht van het bestuur. 

§3. Voor de samenstelling van de selectiecommissies gelden de volgende algemene regels: 
1° de selectiecommissie bestaat uitsluitend uit deskundigen 
2° elke selectiecommissie bestaat uit ten minste drie leden waaronder een personeelslid van niveau A van de directie die personeelszaken onder haar bevoegdheid heeft. 
Voor selecties voor functies van niveau B of lager kan dit personeelslid van niveau A vervangen worden door een personeelslid van niveau B van de directie die personeelszaken onder haar bevoegdheid heeft. 
3° ten minste een derde van de leden zijn deskundigen die extern zijn aan het eigen bestuur; 
van dit minimumaantal externe leden kan uitzonderlijk vanwege de specificiteit van de functies en op voorwaarde van uitdrukkelijke motivering worden afgeweken 
4° de selectiecommissie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht 
5° de leden van de provincieraad en van de deputatie kunnen geen lid zijn van een selectiecommissie in een selectieprocedure voor het eigen bestuur 
6° bij afloop van de selectieactiviteiten beraadslaagt de selectiecommissie over het eindresultaat en het eindverslag van de kandidaten.

§4. Onder deskundig wordt verstaan dat de leden van de selectiecommissie over de specifieke deskundigheden moeten beschikken om de kandidaten te beoordelen op de voor de functie vastgestelde selectiecriteria. 
Met toepassing van het eerste lid komen in aanmerking voor deelname aan een selectiecommissie: 
1° deskundigen in de personeelsselectie 
2° personen extern aan het bestuur, die daartoe wegens hun professionele activiteit en specialisatie geschikt bevonden worden 
3° personeelsleden van andere overheden, de toezichthoudende overheid uitgezonderd 
4° binnen de grenzen van het toegelaten aantal interne commissieleden, personeelsleden van het eigen bestuur, met een graad die minstens van gelijke rang is als de vacante functie.

​§5. Psychotechnische proeven en persoonlijkheidstests worden afgenomen door een selectiebureau of door een persoon die daartoe bevoegd is in overeenstemming met het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 tot uitvoering van het decreet betreffende de private arbeidsbemiddeling.

Artikel 17. De deputatie stelt per selectie nominatief een selectiecommissie samen. Elk lid van de selectiecommissie kan zich, in geval van afwezigheid, laten vervangen. 
Een selectiecommissie kan ter administratieve ondersteuning door een secretaris worden bijgestaan. De secretaris neemt niet deel aan de eigenlijke selectieactiviteiten en aan de beoordeling van de kandidaten. 

De deputatie wijst nominatief de leden van de selectiecommissie aan voor de selectie van de provinciegriffier en de financieel beheerder. 

De selectiecommissie kan geldig beraadslagen wanneer ten minste de helft van de leden aanwezig is, waaronder minstens één extern lid. De beslissingen worden bij eenvoudige meerderheid genomen.  

Artikel 19. 
(...)

Artikel 21. 
§1. Binnen de grenzen van de algemene bepalingen in afdeling l, bepaalt de deputatie 
1° de selectiecriteria 
2° de keuze van de selectietechnieken, waaronder, in voorkomend geval, het gebruik van een betrouwbare selectietechniek voor preselectie, zoals bijvoorbeeld een gestructureerde vragenlijst op basis van objectieve criteria opgenomen in het functieprofiel, al dan niet aangevuld met een gestructureerd interview 
3° het verloop van de selectie, met inbegrip van de timing 
4° het minimale resultaat om als geslaagd beschouwd te worden bij de afsluiting van de selectieprocedure en, in voorkomend geval, het minimale resultaat om toegelaten te worden tot een volgende stap in de selectieprocedure. 
5° de samenstelling van de selectiecommissie.

§2. Als de deputatie kiest voor een combinatie van de aanwervingsprocedure en de bevorderingsprocedure en de gelijktijdige toepassing daarvan, worden de externe en de interne kandidaten onderworpen aan dezelfde selectieproeven. Eventuele schriftelijke kennisproeven met dezelfde inhoud worden op hetzelfde tijdstip afgenomen. 

§3. De niveau- of capaciteitstest vermeld in artikel 9, 2de lid, 1° onderzoekt of de kandidaat in staat is te functioneren op het niveau waarin de functie is gesitueerd. 

§4. De kandidaat die een attest of getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij voor dezelfde of voor een vergelijkbare functie bij dezelfde of bij een andere overheid al eerder geslaagd is voor een niveau- of capaciteitstest zoals vermeld in §3 van dit artikel behoudt het gunstige resultaat daarvan en wordt vrijgesteld van een nieuwe deelname aan een niveau- of capaciteitstest. Deze vrijstelling geldt voor onbepaalde duur.

Artikel 22. De kandidaten worden van het verloop van de selectieprocedure op de hoogte gebracht. De kandidaten worden ten minste tien kalenderdagen op voorhand geïnformeerd over de plaats waar en dag en uur waarop de eerste selectieproef wordt afgenomen. Die mededeling gebeurt via e-mail of sms-bericht, tenzij de kandidaat erom verzocht heeft dat dit bij brief gebeurt. Als de selectieproef een preselectie bevat, worden de kandidaten daarvan op de hoogte gebracht

Artikel 33. In afwijking van de bepalingen inzake aanwervingsprocedure en selectieprocedure zoals vastgesteld in de artikels 10 tot en met 24 van dit besluit kan de deputatie beslissen om voor de tijdelijke vervanging van afwezige personeelsleden als vermeld in artikel 100, §2, 2°, PD, volgende procedure te volgen: 
§1. Indien er een lopende wervingsreserve voor de functie is: 
Al de kandidaten worden voor de vervanging geraadpleegd tegen de voorwaarde dat ze op korte termijn beschikbaar zijn, waarmee bedoeld wordt dat ze uiterlijk binnen acht kalenderdagen moeten te kennen geven of ze bereid zijn de tijdelijke functie te aanvaarden binnen een door de deputatie bepaalde termijn of binnen een overeen te komen korte termijn. 
De keuze wordt gemaakt op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van het competentieprofiel voor de vervangingsopdracht.

§2. Indien er geen lopende wervingsreserve is of indien er geen kandidaten uit de reserve beschikbaar zijn geldt volgende procedure: 
1° de kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de algemene en de specifieke aanwervingsvoorwaarden, met inbegrip van de diplomavereiste 
2° de deputatie beslist via welke kanalen de vacature wordt bekendgemaakt 
3° de selectie bestaat uit een gestructureerd interview op basis van het functieprofiel 
4° de selectie gebeurt door een selectiecommissie, waarvan deel uitmaken: een personeelslid van niveau A van de directie die personeelszaken onder haar bevoegdheid heeft, voor selecties voor functies van niveau B of lager kan dit personeelslid van niveau A vervangen worden door een personeelslid van niveau B, en ten minste een leidinggevend personeelslid van het bestuur. De selectiecommissie maakt een verslag op met betrekking tot de geschiktheid of ongeschiktheid van elke kandidaat 
5° de deputatie kiest een kandidaat uit de geschikt bevonden kandidaten, op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het competentieprofiel voor de vervangingsopdracht.

​§3. Voor vervangingen waarvan vaststaat dat de maximumduur 6 maanden niet zal overschrijden kan de deputatie beslissen af te zien van de bekendmaking en de selectieprocedure zoals vermeld onder § 2, 2°, 3° en 4°.

Afdeling III. De aanwervingsprocedure en de selectieprocedure voor de aanwerving in contractuele betrekkingen, al dan niet in een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid, waarvan de tewerkstellingsduur tot maximaal een of twee jaar beperkt is

Artikel 34. In afwijking van de bepalingen inzake aanwervingsprocedure en selectieprocedure zoals vastgesteld in de artikels 10 tot en mei 24 van dit besluit kan de deputatie beslissen voor de aanwerving en selectie in contractuele betrekkingen, al dan niet in een tewerkstellingsmaatregel van de hogere overheid, waarvan de tewerkstellingsduur tot maximaal twee jaar beperkt is, volgende procedure te volgen:

 §1. Indien er een lopende wervingsreserve voor de functie is: 
Al de kandidaten worden geraadpleegd tegen de voorwaarde dat ze op korte termijn beschikbaar zijn, waarmee bedoeld wordt dat ze uiterlijk binnen acht kalenderdagen moeten te kennen geven of ze bereid zijn de tijdelijke functie te aanvaarden binnen een door de deputatie bepaalde termijn of binnen een overeen te komen korte termijn. 
De keuze wordt gemaakt op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van het competentieprofiel voor de tijdelijke opdracht.

§2. Indien er geen lopende wervingsreserve is of indien er geen kandidaten uit de reserve beschikbaar zijn geldt volgende procedure: 
1° de kandidaten moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de algemene en de specifieke aanwervingsvoorwaarden, met inbegrip van de diplomavereiste 
2° de deputatie beslist via welke kanalen de vacature wordt bekendgemaakt 
3° de selectie bestaat uit een gestructureerd interview en indien vereist voor de functie daarenboven uit een functie specifieke selectietechniek.
​4° de selectie gebeurt door een selectiecommissie, waarvan deel uitmaken: een personeelslid van niveau A van de directie die personeelszaken onder haar bevoegdheid heeft, voor selecties voor functies van niveau B of lager kan dit personeelslid van niveau A vervangen worden door een personeelslid van niveau B, en ten minste één leidinggevend personeelslid van het bestuur. De selectiecommissie maakt een verslag op met betrekking tot de geschiktheid of ongeschiktheid van elke kandidaat 
5° de deputatie kiest een kandidaat uit de geschikt bevonden kandidaten, op basis van een vergelijking van de titels en verdiensten in het licht van het competentieprofiel voor de vervangingsopdracht.

§3. Voor contractuele betrekkingen waarvan vaststaat dat de tewerkstellingsduur een maximum van 6 maanden niet zal overschrijden kan de deputatie beslissen af te zien van de bekendmaking en de selectieprocedure zoals vermeld onder § 2, 2°, 3° en 4°.

Artikel 40. Het personeelslid legt bij zijn indiensttreding de volgende eed af in handen van de gedeputeerde aangeduid door de deputatie of van de provinciegriffier: "lk zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen." De weigering tot eedaflegging staat gelijk met verzaking van de aanstelling.

Artikel 52. 
(...)

Artikel 72. 
§1. Leden van de provincieraad en van de deputatie, de provinciegriffier en de evaluatoren van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen geen deel uitmaken van de beroepsinstantie. 
De beroepsinstantie bestaat bij voorkeur uit leden van verschillend geslacht. Aanverwanten tot in de tweede graad van de persoon die beroep aantekent, worden geweerd.
 
§2. De beroepsinstantie bestaat uit: 
1° twee personeelsleden van niveau A met bevoegdheid om te evalueren die lid zijn van het managementteam 
2° twee personeelsleden met bevoegdheid om te evalueren en die aan de volgende criteria beantwoorden 
a) ze bekleden een functie van een hogere rang dan het personeelslid dat beroep aantekent 
b) ze hebben minimaal 5 jaar dienstanciënniteit en zijn vertrouwd met de dienst waar het personeelslid dat beroep aantekent werkt 
c) ze hebben nooit een ongunstige evaluatie gekregen.
​3° een secretarisnotulist die niet deelneemt aan de besprekingen en aan de eindbeoordeling over het beroep.

§3. Wanneer het beroep is ingesteld door een lid van het managementteam of wanneer er onvoldoende personeelsleden zijn met een hogere rang dan het personeelslid dat beroep aantekent, bestaat de beroepscommissie, in afwijking op de bepalingen van §2 uitsluitend of deels uit externe consultants gespecialiseerd in coaching en evaluatie, met dien verstande dat er steeds vier leden moeten zijn.

​§4. De leden van de beroepsinstantie worden bij name aangesteld door de deputatie. 
De beroepsinstantie wijst in haar midden een voorzitter aan.

Artikel 123. 
§1. Een bevordering is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie. 

§2. Voor de deelname aan een bevorderingsprocedure komen de volgende personeelsleden in aanmerking: 
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand
2° de contractuele personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, als ze aan een van de volgende criteria beantwoorden: 
a) ze zijn na 1 januari 2008 aangesteld na een algemeen geldende aanwervings- en selectieprocedure zoals opgenomen in deze rechtspositieregeling op het ogenblik van de selectieprocedure 
b) ze zijn voor 1 januari 2008 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.

§3. De deputatie brengt de personeelsleden bij mededeling via Intranet en/of bij brief of mail van de interne vacature op de hoogte en doet een oproep tot kandidaatstelling; bij de brief wordt de functiekaart van de vacante functie gevoegd. 
De mededeling via Intranet en bij brief kan worden aangevuld met mededeling via e-mail en affiches op de werkplaatsen. Het vacaturebericht vermeldt: 
1° de functiebenaming en de functiebeschrijving 
2° de salarisschaal 
3° de bevorderingsvoorwaarden 
4° de selectieproeven 
5° de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend; en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen 
6° het interne contactpunt waar meer informatie kan worden verkregen over de vacante betrekking en over de arbeidsvoorwaarden.

Tussen de bekendmaking van de vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen verlopen minstens veertien kalenderdagen. De provinciegriffier bepaalt de termijn voor de indiening van de kandidaturen rekening houdend met die algemeen geldende minimale termijn. De datum van verzending per post geldt als datum van bekendmaking van de vacature. 

De datum van de verzending van de kandidatuur wordt beschouwd als de datum waarop de kandidatuur is ingediend. Voor de datum van verzending geldt, naargelang van het geval, de datum van de poststempel of van het mailbericht. 
Wanneer de kandidatuur wordt afgegeven wordt ze voor ontvangst getekend. De datum van ondertekening voor ontvangst wordt beschouwd als de datum van indiening van de kandidatuur. 

Het personeelslid krijgt in elk geval een ontvangstbewijs van zijn kandidatuur.  

Artikel 137. Voor de deelname aan een procedure van interne personeelsmobiliteit komen de volgende personeelsleden in aanmerking : 
1° de vast aangestelde statutaire personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand 
2° de contractuele personeelsleden die aan de voorwaarden voldoen, als ze aan een van de volgende criteria beantwoorden: 
a) ze zijn na 1 januari 2008 aangesteld na een algemeen geldende aanwervings- en selectieprocedure zoals opgenomen in deze rechtspositieregeling op het ogenblik van de selectieprocedure en ze hebben de proeftijd beëindigd 
b) ze zijn voor 1 januari 2008 aangesteld na een externe bekendmaking van de vacature en een gelijkwaardige selectieprocedure als van toepassing op vacatures in statutaire betrekkingen.

De procedure van interne personeelsmobiliteit is niet van toepassing op de functies van provinciegriffier en financieel beheerder. 

De deputatie beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen. 

Alleen kandidaten die voldoen aan de voorwaarden, worden toegelaten tot de selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor.

Artikel 171. 
(...) 

Artikel 181. 
Een beroepsactiviteit is :
 - elke bezigheid waarvan de opbrengst als een bedrijfsinkomen belastbaar is overeenkomstig het wetboek van de inkomstenbelastingen. 
- elke, zelfs onbezoldigde, opdracht of dienst in particuliere zaken met winstoogmerk 

Een beroepsactiviteit "inherent aan de uitoefening van het ambt" is:
 - elke opdracht die ingevolge een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling verbonden is aan de functie die het personeelslid uitoefent 
- elke opdracht waarvoor het personeelslid wordt aangewezen door de provincie.

Artikel 182. De hoedanigheid van personeelslid is onverenigbaar met elke beroepsactiviteit die het personeelslid zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor: 
1° de ambtsplichten niet kunnen worden vervuld 
2° de waardigheid van het ambt in het gedrang komt 
3° de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast 
4° een belangenconflict ontstaat.

Artikel 183. Het personeelslid dat een beroepsactiviteit uitoefent, meldt dit eenmalig, bij aanvang van de tewerkstelling of bij aanvang van de beroepsactiviteit, aan de deputatie door middel van een daarvoor voorzien meldingsformulier. 
De meldingsplicht geldt niet voor de uitoefening van beroepsactiviteiten die inherent zijn aan de uitoefening van de functie.

Artikel 184. 
(...)

Artikel 186. 
§1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de leden van het provinciepersoneel in contractueel dienstverband. 

§2. De tuchtprocedure verloopt overeenkomstig de artikelen 114 en volgende van het Hoofdstuk Vl - Tucht van het Provinciedecreet en volgens de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2018 tot vaststelling van de tuchtprocedure voor het statutair provinciepersoneel.

§3. ln deze titel wordt een elektronische verzending gelijkgesteld aan een overhandiging tegen ontvangstbewijs of een aangetekende brief, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 
1° het betrokken personeelslid stemt voorafgaandelijk in met de elektronische verzending 
2° de elektronische verzending voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek 
3° de elektronische verzending levert een bewijs op van de verzending, van het tijdstip waarop ze is verricht, en van de authenticiteit en de Integriteit van de verzonden gegevens.  

Artikel 187. Elke handeling of gedraging die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt of die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengt, alsook een inbreuk op de rechtspositieregeling, is een tuchtvergrijp en kan aanleiding geven tot het opleggen van een tuchtstraf.

Artikel 188. 
§1 . De volgende tuchtstraffen kunnen worden opgelegd; 
1° blaam 
2° inhouding van salaris 
3° schorsing met inhouding van salaris 
4° ontslag van ambtswege 
5° afzetting.  
 
§2. De provincieraad kan de voorwaarden en de grenzen vaststellen van de tuchtstraffen, vermeld in paragraaf 1. De inhouding van salaris en de schorsing met inhouding van salaris mag respectievelijk een termijn van zes maanden en een jaar niet overschrijden. 

De tuchtstraf afzetting kan slechts worden opgelegd als de feiten die daaraan ten grondslag liggen, door de wetten en decreten als een misdaad zijn omschreven. 

Elke tuchtstraf die een inhouding van salaris inhoudt, mag niet hoger zijn dan de begrenzing, vermeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers. 

§3. Elke tuchtstraf, behalve het ontslag van ambtswege en de afzetting, wordt in het persoonlijk dossier van de personeelsleden doorgehaald na verloop van een termijn van één jaar voor de blaam, drie jaar voor de inhouding van salaris en vier jaar voor de schorsing met inhouding van salaris. Die termijnen lopen vanaf de datum waarop de tuchtstraf werd uitgesproken door de tuchtoverheid of, indien beroep werd aangetekend overeenkomstig artikel 135, vanaf de datum van de uitspraak van de Beroepscommissie voor Tuchtzaken. De doorhaling heeft enkel uitwerking voor de toekomst. De provincieraad kan kortere doorhalingstermijnen vaststellen.

Artikel 189. 
(...)

Artikel 190. 
(...)

Hoofdstuk ll. Bevoegde overheid
​Artikel 191. De overheid die op het ogenblik van de vaststelling van de feiten bevoegd is voor het aanstellen en ontslaan van het personeelslid, treedt op als tuchtoverheid. 

In afwijking van artikel 58, derde lid, kan de provinciegriffier zijn bevoegdheid als tuchtoverheid slechts delegeren aan personeelsleden met minstens dezelfde of een gelijkwaardige graad als het personeelslid dat de tuchtprocedure ondergaat. 

De provincieraad kan onder zijn leden een tuchtcommissie oprichten, die de tuchtbevoegdheid van de provincieraad uitoefent. 

Het huishoudelijk reglement zoals opgesteld door de provincieraad bepaalt de nadere regels over het voorzitterschap, de notulering en de werkwijze van de commissie.

Hoofdstuk III. Procedure 

Afdeling I. Het tuchtonderzoek 

Artikel 192. 
§1. De tuchtoverheid die feiten vaststelt die mogelijk een tuchtvergrijp uitmaken, of er kennis van krijgt, geeft de opdracht een tuchtonderzoek te verrichten en een tuchtverslag op te maken aan een tuchtonderzoeker die is aangesteld met toepassing van artikel 120, §1 van het Provinciedecreet van 9 december 2005. Ze belast de aangestelde tuchtonderzoeker ermee een tuchtdossier samen te stellen. 

De tuchtoverheid brengt het betrokken personeelslid onmiddellijk op de hoogte van haar beslissing om een tuchtonderzoek op te starten. Ze vermeldt daarbij de aard van de feiten en de datum waarop ze de feiten heeft vastgesteld of er kennis van heeft gekregen.

De tuchtoverheid is bevoegd om te oordelen of er een schijn van partijdigheid kan zijn bij de tuchtonderzoeker. Als de tuchtoverheid oordeelt dat er sprake is van mogelijke schijn van partijdigheid, wijst zij een andere tuchtonderzoeker aan. Als de tuchtonderzoeker zelf meent dat hij niet kan optreden wegens een mogelijke schijn van partijdigheid, deelt hij dit mee aan de tuchtoverheid. Die wijst vervolgens een andere tuchtonderzoeker aan, als zij oordeelt dat er inderdaad sprake is van mogelijke schijn van partijdigheid. 

§2. De tuchtoverheid wordt regelmatig geïnformeerd over het verloop van het onderzoek. 

Zodra het tuchtonderzoek langer duurt dan drie maanden, wordt de tuchtoverheid bovendien in ieder geval regelmatig geïnformeerd over de redenen waarom het tuchtonderzoek nog niet kan worden afgesloten. 

§3. Als tijdens het tuchtonderzoek nieuwe tuchtfeiten worden vastgesteld waarvan de tuchtoverheid en de tuchtonderzoeker kennis krijgen, kan de tuchtoverheid beslissen om die nieuwe feiten toe te voegen aan het lopende tuchtonderzoek. 

De tuchtoverheid geeft aan de tuchtonderzoeker de opdracht een aanvullend tuchtonderzoek te verrichten, een aanvullend tuchtverslag op te maken en een aanvullend tuchtdossier samen te stellen. 

De tuchtoverheid brengt het betrokken personeelslid onmiddellijk op de hoogte van de beslissing om die nieuwe feiten toe te voegen aan het lopende tuchtonderzoek. Ze vermeldt daarbij de aard van de feiten en de datum waarop de tuchtoverheid de feiten heeft vastgesteld of er kennis van heeft gekregen.

Artikel 193. Het onderzoek kan het verhoor omvatten van het betrokken personeelslid en van elke andere persoon. 

Aan het personeelslid kan worden gevraagd om stukken en voorwerpen te bezorgen die nuttig zijn om de juistheid van de feiten te bepalen. 

Als het personeelslid niet heeft deelgenomen aan het tuchtonderzoek, wordt dat vermeld in het tuchtverslag.

Artikel 194. Het tuchtonderzoek resulteert in een tuchtverslag dat, naast de feiten, vermeld in artikel 120, §2, eerste lid van het Provinciedecreet van 9 december 2005, al de nuttige gegevens over de feiten en de omstandigheden bevat, zodat de tuchtoverheid met kennis van zaken kan oordelen over de verdere tuchtvervolging. 

De tuchtonderzoeker kan toelichting geven over zijn bevindingen. Hij is niet aanwezig bij de beraadslaging en de beslissing door de tuchtoverheid.

​Artikel 195. Het tuchtdossier bevat, naast de stukken, vermeld in artikel 120, §2, tweede lid van het Provinciedecreet van 9 december 2005: 
1° de stukken die geleid hebben tot de conclusies van het tuchtverslag 
2° de verslagen van de eventuele verhoren 
3° de beslissing waarin de opdracht wordt gegeven om het tuchtonderzoek te voeren 
4° een inventaris van al de bijgevoegde documenten.

Afdeling ll. Oproeping voor de hoorzitting 

Artikel 196. 
§1. Na de afronding van het tuchtonderzoek wordt het tuchtverslag samen met het tuchtdossier voorgelegd aan de tuchtoverheid, die binnen zestig dagen oordeelt over het gevolg dat zij geeft aan de zaak.

§2. De beslissing om geen vervolging in te stellen, wordt schriftelijk meegedeeld aan het betrokken personeelslid. 

Als een beslissing uitblijft, wordt de tuchtoverheid geacht af te zien van de verdere vervolging en kan ze geen tuchtstraf meer opleggen voor de ten laste gelegde feiten. 

§3. Bij vervolging wordt het betrokken personeelslid ten minste 21 dagen voor de hoorzitting bij de tuchtoverheid opgeroepen door overhandiging van de oproepingsbrief tegen ontvangstbewijs of met een aangetekende oproepingsbrief. 
De oproeping vermeldt : 
1° de ten laste gelegde feiten 
2° de overweging van een tuchtstraf 
3° de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting 
4° het recht op bijstand en vertegenwoordiging door een verdediger naar keuze 
5° het recht van het betrokken personeelslid om de openbaarheid van de hoorzitting te vragen 
6° het recht om het horen van getuigen te vragen 
7° het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de tweede werkdag voor de hoorzitting. 

Het tuchtverslag en het tuchtdossier worden als bijlage gevoegd bij de oproepingsbrief. De beslissing waarbij kennis wordt genomen van het tuchtverslag wordt bij het tuchtdossier gevoegd. 

§4. Aan de betrokkene wordt gemeld dat, als hij getuigen wil laten horen op de hoorzitting, hij uiterlijk tien dagen voor de hoorzitting aan de tuchtoverheid moet meedelen welke getuigen moeten worden gehoord en waarover die getuigen een verklaring dienen te geven. 

Bovendien wordt aan het betrokken personeelslid gemeld dat hij de stukken die hij wil toevoegen aan het dossier, moet deponeren bij de tuchtoverheid, uiterlijk tien dagen voor de hoorzitting, vermeld in het eerste lid. 

Indien de tuchtoverheid getuigen oproept, worden de namen en het onderwerp van de getuigenissen in de oproepingsbrief aan het betrokken personeelslid meegedeeld.  

Artikel 197. Op gemotiveerde vraag van het betrokken personeelslid kan uitstel van de hoorzitting verleend worden. 

Voor een uitgestelde hoorzitting of een hoorzitting in voortzetting gelden de vormvereisten van de eerste oproeping, vermeld in artikel 194, §3 en §4, niet, behalve de melding van de plaats, de dag en het uur van de uitgestelde hoorzitting aan het betrokken personeelslid. 

Afdeling III. Organisatie van de hoorzitting

Artikel 198. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal wordt uiterlijk binnen de zeven dagen na de hoorzitting aan het betrokken personeelslid en zijn raadsman overhandigd tegen ontvangstbewijs of toegezonden per aangetekende zending, met het verzoek eventuele bemerkingen mee te delen, het te ondertekenen en terug te bezorgen binnen zeven dagen na ontvangst. 
Als het personeelslid het proces-verbaal niet terugstuurt, impliceert dat dat hij het aanvaardt. 
De tuchtoverheid maakt in voorkomend geval een proces-verbaal van niet-verschijnen op. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt binnen zeven dagen na de dag van de hoorzitting aan het betrokken personeelslid overhandigd tegen ontvangstbewijs of toegezonden per aangetekende zending. 

Artikel 199. Het proces-verbaal van het verhoor van de getuigen wordt ter ondertekening aan de getuige voorgelegd op de wijze, vermeld in artikel 196, eerste lid. Een ondertekend exemplaar wordt aan het vervolgde personeelslid bezorgd.

Artikel 200. Als het betrokken personeelslid een lid van de tuchtoverheid wil wraken, vraagt hij dat bij de aanvang van de hoorzitting. Vervolgens beraadslaagt de tuchtoverheid, met behoud van de toepassing van het tweede lid, zonder het gewraakte lid, en beslist ze over de gevraagde wraking vooraleer de hoorzitting verder te zetten. 

Als een personeelslid optreedt als tuchtoverheid en hij oordeelt dat hij terecht wordt gewraakt, geeft hij het tuchtdossier onmiddellijk aan de overheid die hem die bevoegdheid heeft toevertrouwd. Die overheid zet de zaak als tuchtoverheid voort en nodigt alle betrokken partijen uit voor een nieuwe hoorzitting. Die hoorzitting heeft plaats binnen de dertig dagen na de dag van de wraking. 

Artikel 201. Het personeelslid dat optreedt als tuchtoverheid, kan zich bij het verhoor, en met het oog op de notulering, laten bijstaan door een door hem aangewezen personeelslid.

Afdeling IV. Beraadslaging en kennisgeving 

Artikel 202
§1. De tuchtoverheid doet binnen zestig dagen na het afsluiten van het proces-verbaal van de laatste hoorzitting, of na het proces-verbaal van niet-verschijnen, uitspraak over de op te leggen tuchtmaatregel. 

Indien de tuchtoverheid geen uitspraak doet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt ze geacht af te zien van vervolging voor de feiten die het betrokken personeelslid ten laste worden gelegd. 

§2. De leden van de provincieraad of de deputatie, naargelang het geval, die niet permanent aanwezig waren tijdens alle hoorzittingen, mogen niet deelnemen aan de beraadslagingen en aan de stemming over de op te leggen tuchtmaatregel.

Artikel 203. Het tuchtbesluit wordt op straffe van nietigheid aan de betrokkene betekend, hetzij met aangetekende brief, hetzij door overhandiging tegen ontvangstbewijs binnen veertien dagen na de beslissing. 

Hoofdstuk IV. De verjaring van de tuchtvordering

Artikel 204. 
§1. De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname door de tuchtoverheid van de feiten. 

De tuchtvervolging wordt geacht te zijn ingesteld zodra de tuchtoverheid beslist om een tuchtonderzoek als vermeld in artikel 190 op te starten. 

§2. Als in verband met dezelfde feiten een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek is ingesteld, wordt de termijn, vermeld in paragraaf §1 , gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid ervan op de hoogte wordt gebracht dat de strafvordering beëindigd werd doordat, ingeval van een opsporingsonderzoek de zaak geseponeerd werd of er een correctioneel vonnis of arrest werd geveld, dat in kracht van gewijsde is gegaan, en ingeval van een gerechtelijk onderzoek de zaak beslecht werd met een beschikking tot buitenvervolgingstelling, die kracht van gewijsde heeft, of met een correctioneel vonnis of arrest, dat in kracht van gewijsde is gegaan. 

Als de strafvordering op gang werd gebracht door een rechtstreekse dagvaarding dan geldt de stuiting, vermeld in het eerste lid, vanaf de datum van de dagvaarding tot op de dag dat de tuchtoverheid ervan op de hoogte wordt gebracht dat de strafvordering beëindigd werd met een correctioneel vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan. 

§3. Het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek of de strafvervolging doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de tuchtoverheid om een tuchtstraf uit te spreken. Indien een opgelegde tuchtstraf onverenigbaar blijkt te zijn met een latere in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke uitspraak, kan het betrokken personeelslid binnen zestig dagen na de kennisneming ervan bij de tuchtoverheid een verzoek tot intrekking van de opgelegde tuchtsanctie instellen.

§4. Als de tuchtstraf wordt vernietigd, kan de tuchtoverheid vanaf de datum van de kennisgeving van de vernietiging, de tuchtrechtelijke vervolging hernemen gedurende het gedeelte van de termijn, vermeld in paragraaf 1, dat is overgebleven bij het instellen van de vervolging en minstens gedurende een termijn van drie maanden. 

Als de tuchtstraf wordt ingetrokken, kan de tuchtoverheid vanaf de datum van de intrekking de tuchtrechtelijke vervolging hernemen gedurende het gedeelte van de termijn, vermeld in paragraaf 1, dat is overgebleven bij het instellen van de vervolging.

Hoofdstuk V. De preventieve schorsing 

Artikel 205. 
§1. Als tegen een personeelslid een tuchtrechtelijk onderzoek, een opsporingsonderzoek of een strafvervolging loopt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de tuchtoverheid het personeelslid preventief schorsen bij wijze van ordemaatregel, al dan niet met inhouding van salaris. Het personeelslid wordt vooraf gehoord. 

§2. In hoogdringende gevallen kan de provinciegriffier bij wijze van ordemaatregel het personeelslid onmiddellijk preventief schorsen zonder inhouding van salaris. 

Als tegen de provinciegriffier, de financieel beheerder of de ombudsman een tuchtprocedure, een opsporingsonderzoek of een strafvervolging loopt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de voorzitter van de provincieraad in hoogdringende gevallen bij wijze van ordemaatregel het personeelslid onmiddellijk preventief schorsen zonder inhouding van salaris. 

§3. De preventieve schorsing, vermeld in paragraaf 2, wordt binnen acht dagen nadat de beslissing genomen is, bevestigd door de tuchtoverheid, met behoud van de mogelijkheid om vanaf dan, volgens de regels, vermeld in paragraaf 1, de preventieve schorsing gepaard te laten gaan met een inhouding van salaris. 

Als binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, de tuchtoverheid de preventieve schorsing niet heeft bevestigd, vervallen de gevolgen van de preventieve schorsing.

Artikel 206. 
§1 . De preventieve schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van maximaal zes maanden. 

De tuchtoverheid kan beslissen tot een inhouding van salaris, op voorwaarde dat het personeelslid daarover vooraf wordt gehoord. 

De inhouding van salaris mag niet hoger zijn dan de begrenzing, vermeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon van de werknemers. 

§2. Als er een opsporingsonderzoek of een strafvervolging loopt, kan de tuchtoverheid de termijn, vermeld in paragraaf 1, verlengen voor perioden van maximaal zes maanden zolang het opsporingsonderzoek of de strafvordering loopt, op voorwaarde dat het personeelslid daarover wordt gehoord. 

Als binnen de termijnen, vermeld in het eerste lid, geen tuchtstraf wordt opgelegd, vervallen de gevolgen van de preventieve schorsing. 

§3. De betrokkene wordt van de preventieve schorsing op de hoogte gebracht met een aangetekende brief, met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs, of via een elektronische melding van gegevens die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, en die een bewijs oplevert van die melding, van het tijdstip waarop ze is verricht en van de authenticiteit en de integriteit van de verwerkte gegevens.

Artikel 207. 
(...)

Artikel 208. Als de tuchtoverheid, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van salaris, geen tuchtstraf oplegt of een tuchtstraf zonder inhouding van salaris oplegt, wordt de preventieve schorsing ingetrokken en betaalt de provincie het ingehouden salaris uit. 

Als de tuchtoverheid, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van salaris, een tuchtstraf met inhouding van salaris, ontslag van ambtswege of afzetting oplegt, heeft de tuchtstraf uitwerking met ingang van de dag waarop de preventieve schorsing is ingegaan. In dat geval wordt het bedrag van het salaris dat ingehouden is tijdens de schorsing in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies dat verbonden is aan de tuchtstraf. Als het bedrag van het ingehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies dat verbonden is aan de tuchtstraf, betaalt de provincie het verschil uit. 

Artikel 209. 
(...) 

Artikel 210. De bepalingen van de delen 2, 3 en 4 van hoofdstuk 3 Procedure zijn eveneens van toepassing met dien verstande dat: 
1° het gaat over mogelijke tuchtfeiten en de toepassing van de ordemaatregel 
2° in artikel 194, §3, eerste lid, de woorden "21 dagen" gelezen worden als "vijf dagen" 
3° in artikel 194, §4, eerste lid, de woorden "tien dagen" gelezen worden als "drie werkdagen" 
4° in artikel 196 de woorden "zeven dagen" gelezen worden als "drie werkdagen" 
5° alle andere termijnen, dan die vermeld in 2°, 3° en 4°, worden gehalveerd. 

Hoofdstuk VI. Doorhaling van de tuchtstraf 

Artikel 211. 
(...)

Hoofdstuk Vl. Beroep 

Artikel 212. Hel personeelslid kan tegen de beslissing van de tuchtoverheid beroep aantekenen bij de Beroepscommissie voor tuchtzaken, overeenkomstig de artikels 133 en volgende van het Provinciedecreet en de artikels 17 en volgende van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2018 tot vaststelling van de tuchtprocedure voor het statutair provinciepersoneel. 

Artikel 283. 
§1. Het personeelslid heeft recht op maaltijdcheques. De waarde van één maaltijdcheque bedraagt 8 euro. De werkgeversbijdrage bedraagt 6.91 euro. 

§2. De maaltijdcheques worden toegekend voor de dagen waarop het personeelslid effectieve arbeidsprestaties levert. Onder effectieve arbeidsprestaties wordt verstaan de dagen waarop het personeelslid aanwezig is op de normale arbeidsplaats, of in opdracht elders arbeidsprestaties levert. 
De arbeidsprestaties moeten blijken uit de dagelijkse aanwezigheidsoverzichten. 

§3. Het aantal toegekende maaltijdcheques per kwartaal mag nooit hoger zijn dan het maximum aantal arbeidsdagen dat tijdens het kwartaal gepresteerd kan worden door een voltijds personeelslid. 

§4. Voor de berekening waarvan sprake in §3 geldt het volgende :
- het dagelijks normale aantal arbeidsuren in een voltijdse arbeidsregeling bedraagt 07.36 uur
- het maximum aantal dagen dat een voltijdse werknemer per kwartaal kan presteren stemt overeen met het aantal werkdagen in het regime van de vijfdagenweek, die in het kwartaal vallen, dit wil zeggen : het aantal kalenderdagen in het kwartaal, verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en het aantal wettelijke feestdagen.

§5. De maaltijdcheques worden iedere maand, volgend op de refertemaand gecrediteerd op de maaltijdchequerekening van het personeelslid in functie van het aantal dagen waarop effectief arbeidsprestaties werden geleverd. 
Zo in een bepaalde maand het aantal gecrediteerde cheques afwijkt van het aantal effectief gepresteerde arbeidsdagen wordt in de loop van hetzelfde kwartaal en uiterlijk de laatste dag van de eerste maand die volgt op het kwartaal, het aantal cheques in overeenstemming gebracht met het aantal dagen waarop het personeelslid tijdens het kwartaal effectief arbeidsprestaties heeft geleverd. 
Jaarlijks gebeurt, uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar, een globale afrekening om de laatste correcties aan te brengen. 

§6. De maaltijdcheque vermeldt dat zijn geldigheidsduur is beperkt tot twaalf maanden en dat hij slechts mag worden gebruikt ter betaling van een eetmaal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding.

Artikel 283bis. Naar aanleiding van de inspanningen die gevraagd worden van de personeelsleden tijdens de coronapandemie worden aan alle personeelsleden, ongeacht of betrokkenen thuiswerk uitvoeren of op de standplaats aanwezig zijn, ecocheques toegekend a rato van 25 euro per maand per voltijds equivalente tewerkstelling en dit met ingang van 22 november 2O21 . De ecocheques blijven toegekend zolang de medewerkers verplicht moeten telewerken voor minimaal 4 dagen per week.

​Artikel 296. 
§1. Een voltijds werkend personeelslid heeft recht op 35 werkdagen betaalde vakantie voor een volledig dienstjaar. 
Als referentiejaar geldt het lopende dienstjaar.

​§2. De vakantiedagen kunnen in principe worden genomen naar keuze van het personeelslid. De vakantiedagen moeten vooraf worden aangevraagd. Als de aangevraagde dagen of periodes niet verzoenbaar zijn met de behoeften van de dienst, dan wordt dit zo vlug mogelijk meegedeeld aan het personeelslid. 
De aanvraag wordt ingediend bij de hiërarchische meerdere die door de provinciegriffier hiervoor werd aangeduid. 

§3. In afwijking van §3, kan het personeelslid elk jaar maximum vier vakantiedagen opnemen zonder dat het dienstbelang kan worden ingeroepen om het verlof te weigeren.

§4. In afwijking van §3 kan de deputatie beslissen dat maximum drie vakantiedagen verplicht moeten worden genomen op brugdagen of op de dag vóór 25 december. De deputatie duidt jaarlijks deze dagen, en de diensten waarvoor deze beslissing geldt aan, na overleg met de representatieve vakbonden. 

§5. De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het referentiejaar. Nochtans kan het personeelslid maximum 5 vakantiedagen overdragen naar het volgende jaar; de overgedragen vakantiedagen kunnen worden opgenomen tot het einde van de paasvakantie. 

Hoofdstuk IV. Het bevallingsverlof, opvangverlof, pleegzorgverlof en pleegouderverlof

Afdeling l. Het bevallingsverlof

​Artikel 300. Het bevallingsverlof wordt toegekend aan het personeelslid volgens de bepalingen van de Arbeidswet van 16 maart 1971. 
Het vast aangestelde statutaire personeelslid behoudt het recht op salaris tijdens het bevallingsverlof, op voorwaarde dat de betrokkene alle beroepswerkzaamheid staakt.

Artikel 301. Bij verlenging van de postnatale rustperiode in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971, wordt het vast aangestelde statutaire personeelslid tijdens de duur van die verlenging doorbetaald. 

Artikel 302. 
§1. Als de moeder overlijdt, heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat niet langer mag duren dan het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden. 

§2. Bij opname van de moeder in een ziekenhuis heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat op zijn vroegst een aanvang neemt vanaf de achtste dag, te rekenen na de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de moeder meer dan zeven dagen opgenomen is in het ziekenhuis en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. 
Het vaderschapsverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen. 

§3. Het vaderschapsverlof, vermeld in §1 en §2, is bezoldigd.

Afdeling ll. Het opvangverlof 

Artikel 303. 
§1. Het statutaire personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij. 

Het opvangverlof bedraagt zes weken per personeelslid. Dat verlof verhoogt met twee weken voor een adoptieouder of pleegvoogd en, voor beide adoptieouders of pleegvoogden samen: 
1° met drie weken vanaf 1 januari 2023 
2° met vier weken vanaf 1 januari 2025 
3° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.

De bijkomende weken, vermeld in het tweede lid, worden onderling verdeeld als beide ouders het kind adopteren of pleegvoogd worden. 

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind aan een van de volgende voorwaarden voldoet: 
1° het heeft een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% 
2° het heeft een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag 
3° het heeft een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste negen punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag. 

De maximumduur van het opvangverlof wordt per personeelslid met twee weken verlengd bij de gelijktijdige adoptie of pleegvoogdij van meerdere minderjarige kinderen. 

Als maar een van de samenwonende partners het kind adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, heeft alleen die persoon recht op het verlof.  

§2. Tijdens het opvangverlof behoudt het statutaire personeelslid het recht op zijn gebruikelijke salaris. 

Het verlof begint binnen twee maanden nadat het kind is ingeschreven als deel uitmakend van het gezin. 

In het kader van een interlandelijke adoptie kan het opvangverlof ook de periode bestrijken die voorafgaat aan de daadwerkelijke opvang van het geadopteerde kind in België, als die voorafgaande periode niet meer bedraagt dan vier weken en als ze wordt besteed aan de voorbereiding van de daadwerkelijke opvang van het kind.

§3. Voor contractuele personeelsleden geldt artikel 30ter van de wet op de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978. 

Afdeling III. Het pleegzorgverlof 

Artikel 303/1. 
§1 . Het statutaire personeelslid heeft per kalenderjaar recht op zes dagen pleegzorgverlof. 

Het pleegzorgverlof wordt aan het statutaire personeelslid toegekend conform artikel 30quater, §1 , van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, en artikel 2 tot en met 6 van het koninklijk besluit van 27 oktober 2008 betreffende de afwezigheid van het werk met het oog op het verstrekken van pleegzorgen. 

Het statutair personeelslid heeft recht op 82% van het brutosalaris. 

§2. Voor de contractuele personeelsleden geldt artikel 30quater van de wet op de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978.

​Afdeling IV. Het pleegouderverlof 

Artikel 303/2. 
§1 . In deze paragraaf wordt verstaan onder langdurige pleegzorg: de pleegzorg waarvan bij het begin duidelijk is dat het pleegkind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin zal verblijven. 

In geval van langdurige pleegzorg heeft het statutaire personeelslid dat pleegzorger is als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, een eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes weken voor de zorg van het pleegkind. 

Het pleegouderverlof van zes weken van het statutaire personeelslid verhoogt met twee weken voor een pleegouder en, voor beide pleegouders samen: 
1° met drie weken vanaf 1 januari 2023 
2° met vier weken vanaf 1 januari 2025 
3° met vijf weken vanaf 'l januari 2027. 

De bijkomende weken, vermeld in het tweede lid, worden onderling verdeeld als het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beide zijn aangesteld als pleegouder van het kind. 

De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind voldoet aan een van de volgende voorwaarden: 
1° het kind heeft een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% 
2° het kind heeft een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag 
3° het kind heeft een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste negen punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag.
 
De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd bij het gelijktijdige onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg. 

§2. Het verlof begint binnen twaalf maanden nadat het kind is ingeschreven als deel uitmakend van het gezin. 

Tijdens de eerste drie dagen van het pleegouderverlof heeft het personeelslid recht op een doorbetaling van het salaris. Vanaf de vierde dag heeft een statutair personeelslid recht op 82 % van het brutosalaris.

​§3. Voor contractuele personeelsleden geldt artikel 30sexies van de wet op de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978. 

Artikel 309. 
§1. Indien het geneeskundig controleorgaan een wegens ziekte afwezig personeelslid geschikt acht om zijn ambt terug op te nemen met een uurrooster dat overeenstemt met 50%, 60%, 7o%, 80% of 90% van een voltijds uurrooster, dan geeft het daarvan kennis aan de provinciegriffier en aan het personeelslid zelf, na voorafgaandelijke raadpleging van de behandelende arts. Bij betwisting is de procedure van artikel 305 §2 van toepassing.
 
§2. Het wegens ziekte afwezige personeelslid kan zelf vragen zijn ambt terug te mogen opnemen met een uurrooster dat overeenstemt met 50%, 60%, 70%, 80% of 90% van een voltijds uurrooster. Tot staving van die aanvraag legt hij een geneeskundig attest voor. De arbeidsgeneesheer oordeelt of de lichaamstoestand van de betrokkene de hervatting met deeltijdse prestaties toelaat, en geeft daarvan kennis aan de provinciegriffier en aan het personeelslid zelf.

Artikel 318. 
§1 . De provinciegriffier kan aan het personeelslid onbetaald verlof toestaan om de prestaties volledig of gedeeltelijk te onderbreken. 
Dit verlof kan worden toegestaan voor: 
1° twintig dagen per kalenderjaar, te nemen in volledige of halve dagen in al dan niet aaneensluitende perioden 
2° twee jaar voltijds gedurende de loopbaan, te nemen in al dan niet aaneensluitende perioden van minimaal één maand 
3° de vermindering van de prestaties tot 90%, 80%, 70%, 60% of 50% van een voltijdse betrekking; dit deeltijdse onbetaalde verlof kan alleen genomen worden in periodes van minimaal drie maanden en maximaal 12 maanden; opeenvolgende verlengingen van ten minste één en ten hoogste 12 maanden zijn mogelijk. 
De prestaties worden verricht ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste regeling over de week of over de maand, met dien verstande dat de vermindering van de prestaties steeds ten minste een halve dag bedraagt; bij het werken a rato van 80% of 90% kan, de vermindering van de arbeidsprestaties evenwel ook in uren volgens een vaste verdeling worden genomen. 

§2. Het personeelslid dat het verlof zoals bedoeld in §1 , 1° of 3° wil aanvragen, dient hiertoe minimaal een maand voor de aanvang van het verlof een aanvraag in. 
Het personeelslid dat verlof zoals bedoeld in §1, 2° wil aanvragen, dient hiertoe minimaal drie maanden voor de aanvang van het verlof een aanvraag in. De provinciegriffier kan in beide gevallen een kortere aanvraagtermijn toestaan.  

§3. De provinciegriffier oordeelt over de toekenning van het verlof, rekening houdend met het belang van de dienst. 
Bij weigering van de aanvraag kan het personeelslid bezwaar indienen bij de deputatie. Hij kan verzoeken om in dit verband gehoord te worden. 

Hoofdstuk IX. Het omstandigheidsverlof 

Artikel 322. Hel personeelslid krijgt omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:

1° huwelijk van het personeelslid of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door het personeelslid, vermeld in artikel 1475 tot en met 1479 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van het afleggen van een verklaring van samenwoning van bloed- of aanverwanten:

4 werkdagen

2° bevalling van de echtgenote of samenwonende partner, of ter gelegenheid van de geboorte van een kind dat wettelijk afstamt van de werknemer:

Voor een geboorte vanaf 1 januari 2021

Voor een geboorte vanaf 1 januari 2023

 

 

15 werkdagen

20 werkdagen

3° overlijden van de samenwonende of huwelijkspartner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad van het personeelslid, of van de samenwonende of huwelijkspartner:

4 werkdagen

4° huwelijk van een kind van het personeelslid, van de samenwonende of huwelijkspartner:

2 werkdagen

5° overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de samenwonende partner in om het even welke graad, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid of de samenwonende partner:

2 werkdagen

6° overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de samenwonende partner in de tweede graad, een overgrootouder of een achterkleinkind, niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid of de samenwonende partner:

1 werkdag

7° huwelijk van een bloed- of aanverwant:

a) in de eerste graad, die geen kind is;

b) in de tweede graad, van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner:

de dag van het huwelijk

8° priesterwijding of intrede in het klooster van een kind van de werknemer, van de samenwonende of huwelijkspartner, of van een broer, zuster, schoonbroer of schoonzuster van de werknemer:

de dag van de rooms-katholieke plechtigheid of een daarmee overeenstemmende plechtigheid bij een andere erkende eredienst

 

9° plechtige communie van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner;

deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner aan het feest van de vrijzinnige jeugd;

deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner aan een plechtigheid in het kader van een erkende eredienst die overeenstemt met de rooms-katholieke plechtige communie:

 

de dag van de plechtigheid, of, als dat een zondag, feestdag of inactiviteitsdag is, de eerstvolgende werkdag

10° gehoord worden door de vrederechter in het kader van de organisatie van de voogdij over een minderjarige:

de nodige tijd, maximaal één dag

11° deelneming aan een assisenjury, oproeping als getuige voor de rechtbank of persoonlijke verschijning op aanmaning van de arbeidsrechtbank

 

de nodige tijd


In het eerste lid wordt verstaan onder: 
1° langdurige pleegzorg: de pleegzorg, vermeld in artikel 183/2, §1, eerste lid, waarbij het kind is ingeschreven als deel uitmakend van het gezin van het personeelslid in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft 
2° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg, vermeld in punt 1°. 

Artikel 323. Het omstandigheidsverlof is een recht, maar het personeelslid is niet verplicht deze verloven geheel of gedeeltelijk op te nemen. 
De volgende beloningsregeling geldt voor het omstandigheidsverlof voor een gebeurtenis als vermeld in het eerste lid, 2°: 
1° als de geboorte vanaf 1 januari 2021 plaatsvindt, heeft het statutaire personeelslid gedurende de eerste tien dagen recht op een doorbetaling van het salaris en gedurende de vijf resterende dagen recht op een brutosalaris van 82%. Om het salaris te bepalen, wordt het brutosalaris op jaarbasis begrensd op 26.230 euro tegen 100% 
2° als de geboorte vanaf 1 januari 2023 plaatsvindt, heeft het statutaire personeelslid gedurende de eerste tien dagen recht op een doorbetaling van het salaris en gedurende de tien resterende dagen recht op een brutosalaris van 82%. Om het salaris te bepalen, wordt het brutosalaris op jaarbasis begrensd op 26.230 euro tegen 100%.
 
Voor het contractuele personeelslid wordt het verlof ter gelegenheid van de geboorte van een kind waarvan de afstamming aan zijn zijde vaststaat, vermeld in 2°, toegekend volgens de regels van het arbeidsrecht, in het bijzonder volgens de regeling, vermeld in artikel 30, §2, van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.  

Artikel 324. Wanneer het omstandigheidsverlof uit meerdere dagen bestaat kan het op verzoek van het personeelslid worden gesplitst in meerdere periodes. 
In voorkomend geval moet het verlof opgenomen worden binnen de twee maanden na de gebeurtenis die er aanleiding toe heeft gegeven, met uitzondering van het geboorteverlof dat binnen de vier maanden na de geboorte opgenomen moet worden. 

​Het omstandigheidsverlof, vermeld in artikel 322, eerste lid, 3° wordt door het personeelslid op volgende wijze opgenomen: 1° de eerste drie dagen tijdens de periode die begint te lopen op de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis; 
2° de zeven resterende dagen tijdens het jaar dat volgt op de dag van het overlijden.

Artikel 325. 
§1. Behoudens toepassing van artikel 326 heeft het personeelslid het recht om tijdens de loopbaan twaalf maanden voltijds de loopbaan te onderbreken in periodes van minimum één maand. Zodra het personeelslid 55 jaar is verwerft het bijkomend recht om twaalf maanden voltijds de loopbaan te onderbreken, te nemen in periodes van minimaal een maand. 

§2. Behoudens toepassing van artikel 326 heeft het personeelslid het recht om tijdens de loopbaan gedurende 60 maanden de prestaties te verminderen tot 90%, 80%, 70%, 60% of 50% van een voltijdse betrekking. Dit deeltijdse onbetaalde verlof kan alleen genomen worden in periodes van minimaal drie maanden. Zodra het personeelslid 55 jaar is heeft hij altijd het recht om de prestaties te verminderen tot 90%, 80%, 60% of 50% van een voltijdse betrekking. 
De prestaties worden verricht ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste regeling over de week of over de maand, met dien verstande dat de vermindering van de prestaties steeds ten minste een halve dag bedraagt; bij het werken a rato van 80% of 90% kan, de vermindering van de arbeidsprestaties evenwel ook in uren volgens een vaste verdeling worden genomen. 

§3. Als een vast aangesteld statutair personeelslid binnen de diensten van het bestuur een contractuele betrekking, een mandaat, een tijdelijke aanstelling of een andere functie waaraan een proeftijd verbonden is, opneemt, wordt ambtshalve onbetaald verlof toegestaan voor maximaal de duur van het mandaat, de tijdelijke aanstelling of de proeftijd.

Artikel 355. Duur 
§1. Per zorgbehoevende persoon kan het personeelslid de prestaties volledig onderbreken gedurende 3 maanden of de prestaties verminderen tot 80% hetzij 50% gedurende 6 maanden.

§2. Over de gehele loopbaan kan het personeelslid gedurende maximum 6 maanden de loopbaan volledig onderbreken of maximum gedurende 12 maanden de prestaties verminderen tot hetzij 80% hetzij 50% om hulp of bijstand te verlenen als mantelzorger.

Bijlage II. De specifieke aanwervingsvoorwaarden en de specifieke bevorderingsvoorwaarden per graad

3. Indien de aanstellende overheid een aanstelling wil doen in één van de volgende functies, dan gelden, bijkomend op de algemene aanwervings- of bevorderingsvoorwaarden, de onderstaande specifieke voorwaarden:

functie                                                                                          

specifieke voorwaarden, bijkomend bij de algemene aanwervingsvoorwaarden

specifieke voorwaarden bijkomend bij de algemene bevorderingsvoorwaarden

bestuurssecretaris Griffie

diploma dat toegang geeft tot niveau A, richting rechten

diploma dat toegang geeft tot niveau A, richting rechten

afdelingschef Griffie

diploma dat toegang geeft tot niveau A, richting rechten

diploma dat toegang geeft tot niveau A, richting rechten

directeur Griffie

diploma dat toegang geeft tot niveau A, richting rechten

diploma dat toegang geeft tot niveau A, richting rechten

bestuurssecretaris architect

diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de architectuur/architect

diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de architectuur/architect

bestuurssecretaris industrieel ingenieur

diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de industriële wetenschappen, industrieel ingenieur

diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de industriële wetenschappen, industrieel ingenieur

ingenieur

diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de (bio)ingenieurswetenschappen/burgerlijk of bio-ingenieur

diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de (bio)ingenieurswetenschappen/burgerlijk of bio-ingenieur

ingenieur-dienstchef

diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de (bio)ingenieurswetenschappen/burgerlijk of bio-ingenieur

diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de (bio)ingenieurswetenschappen/burgerlijk of bio-ingenieur

medewerker-instructeur PLOT

brevet van brandweerman of korporaal

brevet van brandweerman of korporaal

deskundige-instructeur brandweerschool PLOT

- minimum 5 actieve dienstjaren bij een openbare brandweerdienst

- houder van minimaal het brevet van niveau B01 (brandweerman)

- minimum 5 actieve dienstjaren bij een openbare brandweerdienst

- houder van minimaal het brevet van niveau B01 (brandweerman)

medewerker-wachter Provinciaal Domein Bokrijk

een erkenning hebben als bijzonder veldwachter. Deze erkenning moet bekomen worden zo snel als mogelijk na de indiensttreding en maximaal binnen een termijn van één jaar die begint te lopen op de datum van de start van de basisopleiding bijzonder veldwachter, aangeboden door hetzij de politiescholen PLOT/PIVO, hetzij door politieschool Vesta.

een erkenning hebben als bijzonder veldwachter. Deze erkenning moet bekomen worden zo snel als mogelijk na de indiensttreding en maximaal binnen een termijn van één jaar die begint te lopen op de datum van de start van de basisopleiding bijzonder veldwachter, aangeboden door hetzij de politiescholen PLOT/PIVO, hetzij door politieschool Vesta.

hoofdmedewerker-wachter Provinciaal Domein Bokrijk

een erkenning hebben als bijzonder veldwachter. Deze erkenning moet bekomen worden zo snel als mogelijk na de indiensttreding en maximaal binnen een termijn van één jaar die begint te lopen op de datum van de start van de basisopleiding bijzonder veldwachter, aangeboden door hetzij de politiescholen PLOT/PIVO, hetzij door politieschool Vesta.

een erkenning hebben als bijzonder veldwachter. Deze erkenning moet bekomen worden zo snel als mogelijk na de indiensttreding en maximaal binnen een termijn van één jaar die begint te lopen op de datum van de start van de basisopleiding bijzonder veldwachter, aangeboden door hetzij de politiescholen PLOT/PIVO, hetzij door politieschool Vesta.

afdelingschef Omgeving

- diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de architectuur/architect of master in de rechten

- voldoen aan de voorwaarden voor aanstelling als provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar, zoals bepaald in het decreet op de organisatie van de ruimtelijke ordening

- diploma dat toegang geeft tot niveau A, master in de architectuur/architect of master in de rechten

- voldoen aan de voorwaarden voor aanstelling als provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar, zoals bepaald in het decreet op de organisatie van de ruimtelijke ordening



Artikel 2 Dit besluit heeft uitwerking met ingang van heden.